Aktuelles
Rechterlijke bevoegdheid bij internationale consumentenovereenkomsten
Rechterlijke bevoegdheid bij internationale consumentenovereenkomsten
Betreffende de rechterlijke bevoegdheid bij geschillen voortkomende uit grensoverschrijdende consumentenovereenkomsten kent de EG-Verodening 44/2001 ( verder "EEX-Vo") een bijzonder strenge regeling. Richt een ondernemer zich tot consumenten in een derdelidstaat, kan een geschil uit de hierop volgende overeenkomst krachtens artikelen 15, lid 1, sub c en 16 EEX-Vo slechts voor het gerecht van de lidstaat van de consument aanhangig gemaakt worden.
Het Europees Hof van Justitie heeft in een recent arrest gepreciseerd wat moet worden verstaan onder het begrip "activiteiten richten naar een derdelidstaat". (EHvJ 7 december 2010, samengevoegde zaken C-585/08 en C-144/09.)
i. Activiteiten via wereldwijd toegankelijke internetsite
De centrale vraag die rees was of de loutere toegankelijkheid van een ondernemingswebsite voor een consument uit een derdelidstaat afdoende is, om bij een geschil het bijzondere en quasi exclusieve forum van de woonplaats van de consument ex art. 16 EEX-Vo gelding te laten krijgen.
Het Hof van Justitie heeft nu duidelijk gesteld dat de toegankelijkheid alleen van een internetsite in andere lidstaten op zich niet volstaat om dit als een activiteit "gericht op" die derdelidstaat te kunnen kwalificeren. Krachtens het Hof vereist de EEX-Vo, voor de inwerkingtreding van de bijzondere bevoegdheidsregeling bij internationale consumentenovereenkomsten, dat de wil van de ondernemer om grensoverschrijdend te contracteren duidelijk moet blijken. Deze "wil" kan niet worden afgeleid uit het enkele feit dat een website wereldwijd toegankelijk is.
ii. Activiteiten gericht op derde-lidstaten
Volgens het Hof komt het de eerst aangezochte nationale rechter toe te oordelen of de ondernemer via zijn website van plan was om met consumenten uit andere lidstaten te contracteren.
Conform het arrest van 7 december 2010 kunnen duidelijke aanwijzingen omtrent de wil van de ondernemer om zijn activiteiten te richten naar derdelidstaten gevonden worden in onder meer:
- het met naam vermelden van één of meerdere lidstaten waar hij bereid is diensten of goederen aan te bieden (bijvoorbeeld door het vermelden van een landenlijst);
- uitgaven voor reclame-advertentiediensten om consumenten uit derdelidstaten gemakkelijker toegang te verlenen tot zijn site.
Eventueel kan de nationale rechter volgens het Hof van Justitie ook aanwijzing vinden van activiteiten gericht naar derdelidstaten in volgende, op zich minder evidente, maar in onderling verband beschouwd, eveneens bewijskrachtige indicaties:
- het internationaal karakter van de activiteit (bv toeristische activiteiten);
- een telefoonnummer met internationaal kengetal;
- het gebruik van een andere topleveldomeinnaam dan die van de lidstaat waar de onderneming gevestigd is of het gebruik van een neutrale topleveldomeinnaam (bijvoorbeeld .com of .eu);
- routebeschrijvingen vanuit een andere lidstaat naar de plaats waar de dienst wordt verricht;
- het verwijzen naar een internationaal cliënteel (bijvoorbeeld door weergave van getuigenissen van klanten uit verschillende lidstaten);
- de gebruikte taal of munteenheid, maar enkel en alleen indien deze niet gewoonlijk worden gebruikt in de lidstaat van de ondernemer.
Het Hof van Justitie bepaalt nog dat de wil van de ondernemer om overeenkomsten te sluiten met consumenten uit andere lidstaten in elk geval niet af te leiden valt uit het louter vermelden op de website van e-mailadres of geografisch gegevens. Bij het online aanbieden van diensten is het voor een dienstverlener immers wettelijk verplicht om zijn adres, zijn e-mailadres of eventueel andere nadere gegevens te verstrekken die een snel contact en een rechtstreekse en effectieve communicatie mogelijk maken (art. 5, lid 1 van de Richtlijn 2000/31/EG inzake elektronische handel, omgezet in art. 7 van de Belgische wet van 11 maart 2003). Vermits deze gegevens wettelijk verplicht zijn, ook wanneer de ondernemer uitsluitend zaken wil doen binnen zijn eigen lidstaat, mag hieruit niet worden afgeleid dat de onderneming internationaal actief wil zijn.